Antcademy

Antcademy

Dit is onze korte handleiding om jou de weg te wijzen doorheen de wondere wereld van de mieren. In dit handboek wordt de biologie van de mieren en de kolonie besproken alsook het houden van een mierenkolonie in gevangenschap. Deze handleiding wordt afgesloten met de FAQ om zo, kort de meest voorkomende vragen te beantwoorden.

Home / Antcademy

ANTCADEMY

Uw handboek voor het houden van mieren

Hieronder bevindt zich een korte startersgids om te beginnen met het houden van mieren. Hierin doorlopen wij de belangrijkste topics om u van start te helpen. Mocht u nog vragen hebben of moesten er nog onduidelijkheden zijn, neem dan gerust contact met ons op.

Inleiding

Mieren zijn eusociale insecten die behoren tot de orde van de Hympenoptera. Deze orde van de vliesvleugeligen bestaat onder andere uit; bijen, wespen, sluipwespen en vele anderen. Mieren behoren dan weer tot de suborde van de Apocryta. Als we dan weer een taxon afdalen bevinden we ons bij de familie van de Formicidae of beter gekend als de mieren. Mieren zijn insecten, zoals de rest van de insecten bezitten ze drie primaire delen namelijk; het hoofd, de thorax en het abdomen. Mieren zijn eusociale insecten, dit wil zeggen dat er een arbeidsverdeling is, overlappende generaties en coöperatieve broedverzorging. We kunnen naar mieren verwijzen via de Nederlandse naam zoals bijvoorbeeld ‘de zwarte wegmier’. Maar er wordt ook naar mieren en andere dieren verwezen via de Latijnse naam, beter bekend als de binominale nomenclatuur. Zo verwijzen we naar de zwarte wegmier via de binominale nomenclatuur als Lasius niger.

Het eerste deel van de Latijnse naam staat voor het genus waarvan de mier afstamt zoals Lasius, Messor of Camponotus. Het tweede deel verwijst naar de soort of speces van de mier zoals, niger, barbarus of vagus. Het eerste deel wordt altijd met een hoofdletter geschreven en het tweede deel met een gewone letter. Omdat bij mieren heel veel soorten geen Nederlandse naam hebben of makkelijk verward kunnen worden, gebruiken wij zelf altijd de binominale nomenclatuur.

Camponotus herculeanus

Taxonomie

Mieren behoren tot de grote groep van de Insecta, deze groep behoort dan weer tot het Phylum van de Artropoda of ongewervelden. Mieren behoren tot de insecten want ze voldoen aan de twee voorwaarden; het hebben van exact zes poten en het bestaan uit drie onderdelen.

Alle mieren behoren tot de Formicidae, deze familie bestaat uit wel meer dan 25 subfamilies. De meeste soorten behoren tot Formicinae. In deze onderfamilie vinden we veel inheemse mieren vanuit België en Nederland onderverdeeld in verscheidene genera.

Lasiini

Tot de groep van de Lasiini behoren de invasieve Anoplolepis gracillipes maar ook de welgekende Lasius niger. Deze mier kan bijna overal in België en Nederland gevonden worden en zorgt voor het grootste aantal in het inheemse mierenbestand.

Formicini

De bekendste leden van de groep van de Formicini zijn de mieren van het Genus Formica, beter bekend als de bosmieren. Deze mieren zijn een zeldzame verschijning in Nederland en België. Dit is voornamelijk door het verlies van hun habitat, namelijk het bos. Deze mieren worden gekenmerkt door hun snelheid, grote kolonies en het gebruik van mierenzuur. Tot de groep van de Formicini behoren nog andere genera zoals bijvoorbeeld het Genus Oecophylla waartoe de echte weefmieren behoren.

Oecophylla smaragdina terwijl ze een nieuw nest maken

 

 

Kolonie

Een mierenkolonie bestaat in de meeste gevallen uit één of meerdere koninginnen, werksters, broed en geslachtsdieren. Een mierenkolonie start of stopt bij de matriarch, de koningin. De koningin haar belangrijkste taak is het leggen van eieren, zonder eieren zijn er natuurlijk geen werksters en uiteindelijk ook geen kolonie.

Het Ontstaan

Wanneer een koningin na de bruidsvlucht op de grond landt, bijt ze als eerste haar vleugels af. De koningin is in de meeste gevallen na de bruidsvlucht bevrucht door de mannetjes. Hierdoor zoekt ze zo snel mogelijk een schuilplaats. De toekomstige koningin graaft een gang met daarin een kleine nauwe kamer genaamd de claustrale kamer. In deze kamer komen uiteindelijk de eerste werksters ter wereld. De koningin brengt met haar voedselreserve en de nutriënten van de afgestorven vleugelspieren haar eerste jongen groot. De meeste koninginnen hebben genoeg reservevoedsel en blijven gedurende de tijd dat de eerste werksters ontwikkelen in hun claustrale kamer, dit noemen we volledig claustrale mieren. Er zijn ook mieren zoals die van de subfamilie van de Ponerinae bijvoorbeeld waarbij de koninginnen niet veel reservevoedsel hebben. Tijdens de ontwikkeling van de eerste generatie wordt er dus naar voedsel gezocht buiten de claustrale kamer. Deze mieren noemen we semi-claustrale mieren. De eerste generatie werksters die verpopt zijn, noemen we de nanitics. Deze mieren zijn kleiner dan de gewoonlijke werksters, dit is het resultaat van voedselbesparing. Na enkele generaties hebben de werksters hun gewoonlijke formaat. De koningin blijft eieren leggen en het aantal werksters neemt toe.

De Groei

Een grote kolonie mieren kan na verloop van tijd zorgen voor het ontstaan van subkastes. De soorten die dit verschijnsel bezitten worden polymorfe mieren genoemd.  Enkele goede voorbeelden van polymorfe mieren zijn Pheidole palidulla (deze soort wordt gekenmerkt door de majoren met verhoudingsgewijs gigantische hoofden) en de Messor barbarus. De Messor barbarus heeft drie subkastes; de minors, de media en de majoren.

Naargelang de mierensoort kan het totaal aantal werksters verschillen van enkele honderden tot een duizendtal. Zo kunnen Atta cephalotes kolonies tot vijf miljoen werksters bevatten.

Werksters van verscheidene kastes
De anatomie van de mier
Een beginnende bruidsvlucht
Messor barbarus die hun granivore gedrag tonen

De Geslachtsdieren

Na een periode van intense groei bestaat de mogelijkheid dat de kolonie geslachtsdieren produceert. Dit zijn de zogenaamde gevleugelde mieren. Onder de gevleugelde mieren verstaan wij de gevleugelde mannen of drones en ook de gevleugelde koninginnen of alates. Wanneer een kolonie een groot aantal werksters en een overvloed aan proteïnes heeft, bestaat de kans dat deze geslachtsdieren produceert. Dit valt voornamelijk op door het waarnemen van abnormaal grote larven in de kolonie. De productie van geslachtsdieren gebeurt enkele weken voor het begin van de lente (bij inheemse mieren).Beide sekse geslachtsdieren kunnen voorkomen in een kolonie, maar dit is eerder uitzonderlijk. De geslachtsdieren vertragen de groei van een kolonie immens. De geslachtsdieren foerageren niet en voeren ook geen onderhoud uit. Ze zijn dus afhankelijk van de andere werksters en verbruiken hierdoor veel voedsel en energie. De mieren verblijven in het nest tot de tijd van de bruidsvluchten nadert.

De Bruidsvlucht

Het moment van de bruidsvlucht is aangebroken, de werksters hebben de nestingangen verhoogd met aarde waardoor de toekomstige koninginnen makkelijker kunnen wegvliegen. Het is een warme zomerdag na een regenbui en de grond is zacht waardoor de claustrale kamer uitgraven eens zo makkelijk gaat. Enkele naburige kolonies van dezelfde soort lossen hun feromonen, de geslachtsdieren komen naar buiten en stijgen één voor één op. De mannetjes volgen de feromonen van de vrouwtjes en paren in de lucht. De koninginnen kunnen zelfs met meerdere mannetjes paren. Na het paren leven de mannetjes nog even en sterven ze, ze hebben hun enige taak volbracht. De koninginnen landen op de grond en beginnen met het graven van een nest.

Voeding

Zoals elk levend wezen op aarde hebben mieren voeding nodig. In de natuur halen mieren hun voeding van verscheidene bronnen zoals bladluizen, dode insecten of zelfs granen. Kolonies hebben twee voedingsbestanddelen nodig voor een goede ontwikkeling, suikers en proteïne. Suikers kunnen gegeven worden in de vorm van honing(water) of suiker(water). De mieren hebben suikers nodig om deze net zoals wij te verbranden en hieruit energie te halen. Proteïne wordt het vaakst gegeven in de vorm van dode voedseldieren zoals krekels en fruitvliegen. De mieren gebruiken deze proteïne om het broed groot te brengen. Ze voeden dit direct aan de larven om hen zo groot genoeg te krijgen zodat ze verpoppen en uiteindelijk metamorfoseren tot volwaardige mieren. Natuurlijk zijn er ook uitzonderingen, zo eten bladsnijdermieren exclusief de schimmel die ze zelf opkweken en eten mieren van het genus Messor voornamelijk zaden waaruit zij hun vocht, suikers en proteïne halen.

Bladsnijdermieren in Costa Rica
Pogonomyrmex sp. die zich gaan voeden van een dode krekel

Huisvesting

Mieren leven normaliter onder de grond in mierennesten. Deze nesten kunnen enkele meters in doorsnede innemen maar er zijn gevallen bekend van bladsnijdernesten die meer dan 60m² innemen. Mieren kunnen in gevangenschap in verschillende types nest gehouden worden zoals; acryl-, 3d- en gipsnesten.

De meeste koninginnen kan men het best opkweken in een proefbuis. De proefbuis zorgt voor een nabootsing van de claustrale kamer waar de koningin in het wild vertoeft tot ze werksters heeft. De proefbuis is voorzien van een waterreservoir afgesloten met katoenvezel en een lege ruimte (meestal) zonder substraat die ook afgesloten is door katoenvezel. De koningin kan hier in optimale omstandigheden haar broed grootbrengen.

Wat heel belangrijk is bij het kiezen van een nest is dat de kolonie niet te klein is voor het nest, indien het nest te groot is gaan de mieren sommige kamers gebruiken als vuilnisopslag. Dit gaat als gevolg hebben dat er schimmel gaat ontstaan in het nest en dit willen we niet. De mieren gaan hun nest ook niet goed kunnen hydroreguleren wat ook nadelig is voor de kolonie.

Om mieren te laten verhuizen, moet het nieuwe nest beter zijn dan het oude nest. Zo zijn er enkele factoren die wij als hobbyisten kunnen manipuleren. Zo kunnen we het nieuwe nest donker en vochtig houden, een situatie waarin mieren uitstekend gedijen. Het oude nest laten we dan uitdrogen.

Bioactieve formicaria

Wij geven de voorkeur aan natuurlijke bioactieve formicaria. Zo laten wij mieren graven in een natuurlijk formicarium voorzien van planten, springstaarten en isopoda. De mieren bootsen hierdoor hun natuurlijk gedrag na, het nadeel hiervan is dat de neststructuur onderaards minder zichtbaar is. De isopoda breken de dode bladeren en etensresten van de mieren af tot humus. Door de humus krijgen de planten een betere bemesting en groeien deze ook beter. Hierdoor hoeft de hobbyist ook minder tijd te spenderen aan het schoonmaken van het formicarium.

Wij combineren zelf onze eigen gipsformicaria met onze terraria om zo tot een hybride model te komen. Bij vochtige formicaria gebruiken wij een kleine drainagelaag opgebouwd uit lavasteen met daarboven plastic mesh of worteldoek, hierdoor kunnen de mieren niet tussen de lavastenen graven. Dit voorzien wij dan van een kleine laag kokosvezel, planten en andere natuurlijke decoratie. Uiteindelijk voegen wij nog een kleine kolonie isopoda en springstaarten toe om het geheel bioactief te maken.

Zandleem formicaria

Een ander type formicarium om mieren te zien graven, is het zandleem formicarium. Het principe is gebaseerd op de oude formicaria van ‘Uncle Milton’. De mieren krijgen een zeer smal formicarium gevuld met zandleem. De mieren graven en vormen hierin hun kamers, de kamers en structuur zijn allemaal zichtbaar door de nauwheid van het formicarium. Dit type kan best enkel gebruikt worden door zandleem te gebruiken als substraat. Zand en kokosvezel worden snel fragiel eens het uitdroogt, dit is bij zandleem niet het geval.

Mieren van het genus Pogonomyrmex

Luchtvochtigheid

Diacamma rugosum, een mierensoort die gedijt bij een hoge luchtvochtigheid
Rhytidoponera metallica, een mierensoort die gedijt bij een lage luchtvochtigheid

Mieren komen wijdverspreid voor in verschillende habitats, van droge woestijnen tot zompig moerasgebied. De mieren die gedijen in deze habitats hebben één groot belangrijk verschil, de luchtvochtigheid.

Een correcte luchtvochtigheid is belangrijk voor het welzijn van de werksters maar ook voor de ontwikkeling van het broed. Zo hebben de verschillende stadia in de broedsontwikkeling allemaal een andere ideale luchtvochtigheid.

De luchtvochtigheid wordt gemeten als relatieve luchtvochtigheid en staat voor de hoeveelheid vocht in de lucht. Deze wordt uitgedrukt in een percentage. In terraria en formicaria wordt de luchtvochtigheid hoog gehouden door dagelijks water te sproeien of door een vernevelingssysteem te laten sproeien.

De luchtvochtigheid wordt beïnvloed door verscheidene factoren waarvan ventilatie, temperatuur en beplanting de belangrijkste zijn.

Ventilatie

Een formicarium of terrarium kan voorzien zijn van één of meerdere ventilatiestroken. Hierdoor kan de lucht circuleren en kan nieuwe lucht toegevoerd worden aan het terrarium. Ventilatie is belangrijk om schimmelvorming te voorkomen. Te veel ventilatie kan er ook voor zorgen dat de vochtigheid heel snel keldert door de constante aanvoer van lucht.

Temperatuur

Een formicarium of terrarium met een hoge temperatuur zorgt voor warme lucht. Deze warme lucht houdt ook meer vocht vast dan koude lucht. Hierdoor gaat een warmer formicarium sneller uitdrogen dan een kouder formicarium.

Beplanting

Een beplant tropisch formicarium heeft een veel hogere luchtvochtigheid dan een tropisch formicarium zonder planten. De planten geven via hun stomata of bladmondjes waterdamp af aan de omgeving. De planten reguleren hiermee hun gehele waterhuishouding. Hierdoor koelt de plant zichzelf af en kunnen de opgenomen mineralen verbruikt worden door de plant.

Temperatuur

Mieren zijn koudbloedige dieren, dit wil zeggen dat mieren van zichzelf geen lichaamswarmte genereren. Mieren zijn net zoals reptielen en amfibieën grotendeels afhankelijk van hun omgevingstemperatuur. Temperatuur is dus een zeer grote factor in de ontwikkeling van een kolonie.

De temperatuur is in gevangenschap makkelijk te wijzigen, zo kan er makkelijk gebruik gemaakt worden van een warmtemat of warmtekabel met of zonder thermostaat.

Mieren der lage landen

Voor mieren die inheems zijn in België raden wij geen warmtematje aan. Deze mieren gedijen op kamertemperatuur en een warmtematje kan zorgen voor extra bijkomende problemen bij beginners zoals oververhitting of uitdroging.

Europese mieren

Voor alle mieren uit Zuid-Europa raden wij een warmtemat of warmtekabel aan. Dit is niet verplicht maar de kolonie gaat genieten van de warmte en veel sneller floreren. Ook raden wij voor elke Europese Camponotus speces een warmtemat of warmtekabel aan. Dit genus is van nature een trage groeier en een warmtebron kan het geheel meer kans op slagen geven.

In tegenstelling tot (de meeste) exotische mieren houden Europese mieren een winterslaap. De winterslaap is een periode van enkele maanden waarbij de temperatuur naar beneden gebracht moet worden en de kolonie minder actief gaat worden. Wij raden aan om de temperatuur gelijdelijk aan terug te brengen naar een constante 10°C voor een viertal maanden. Het metabolisme van de mieren gaat vertragen en zo ook de activiteit van de mieren. De mieren gaan geen of weinig voedsel accepteren tijdens deze periode. Toch raden wij aan om regelmatig eten te voorzien. Dit voor de mieren die hier toch nood aan zouden hebben. Verder horen de mieren tijdens deze periode ook steeds voorzien te worden van water.

Zuid-Europese mieren kennen dan weer eerder een winterrust, wij raden aan om de temperatuur van deze kolonies terug te brengen tot 15°C. Deze mieren zullen minder actief zijn maar dienen nog altijd gevoederd te worden.

Mierenkolonies gaan bijna altijd automatisch in winterslaap vanwege hun eigen bioritme. Door de temperatuurdaling wordt het effect van de winterslaap intenser. Mierenkolonies die geen winterslaap houden terwijl ze er normaal wel één zouden houden, hebben een minder lange levensduur. Dit komt doordat de koningin dan geen intense rustperiode heeft. (Dit is een veronderstelling, maar is niet bewezen).

Een media werkster van de soort Camponotus nicobarensis

FAQ

Mieren

Voeding

Huisvesting